Er zijn veel jeugdigen die vastlopen op school. Voor hen is er een vangnet in de vorm van extra onderwijsondersteuning (eerst van de school, maar ook vanuit het samenwerkingsverband) of, als dat nodig is, vanuit verschillende vormen van ondersteuning vanuit de Jeugdwet, zoals schoolmaatschappelijk werk of jeugdhulp. De jeugdhulp kan in de school worden ingezet, maar vaak is de situatie al zodanig geëscaleerd dat dit niet meer mogelijk is en het kind buiten de school geholpen moet worden met een combinatie van zorg en ondersteuning. Het kind ontvangt dan jeugdhulp binnen een onderwijsgericht dagprogramma; van de school wordt verwacht de zorgplicht in te vullen en daarmee de jeugdige zoveel mogelijk onderwijs mee te geven.
De wens is dat zo min mogelijk jeugdigen uitvallen uit het onderwijs en buiten de school gebruik moeten maken van een zorgaanbod op locatie. De veronderstelling is dat het vaak mogelijk is een jeugdige succesvol op de school te ondersteunen, zelfs als er sprake is van meer complexe problematiek. Voorwaarde is dat deze jeugdhulp tijdig kan worden ingezet. Het uitvallen uit school kan daarmee voorkomen worden.
Tijdige inzet van jeugdhulp
Voor het inzetten van de jeugdhulp in relatie tot onderwijs is een advies van de Zorgonderwijsspecialist (ZOS) voorwaardelijk. De ZOS heeft enige tijd nodig om het noodzakelijke onderzoek te doen (ca zes weken), het wijkteam doet haar eigen onderzoek en schrijft de beschikking (afhankelijk wachttijden wijkteam duurt dit ca. 2 – 20 weken).1 En de jeugdhulpverlener heeft tijd nodig om in kaart te brengen wat er concreet gedaan moet worden en welke medewerker dat kan gaan doen (ca 3-4 weken). Het is daarom van belang tijdig de ZOS te betrekken.
Wanneer de ZOS betrekken?
De ZOS komt in beeld wanneer verwacht wordt dat de ondersteuning vanuit school, schoolbestuur en samenwerkingsverband (de onderwijsondersteuning) niet toereikend zal zijn voor de jeugdige. Een goede indicator dat er meer aan de hand is, blijkt seriële of langdurige afwezigheid van een leerling, ongeacht de reden (geoorloofd of niet). Als hier sprake van is, is het verstandig om de ZOS te raadplegen. Dat kan via de informatielijn van de ZOS: 010 – 282 1180 (maandag – vrijdag van 9 – 12u), of via de algemene mailbox:zos@meerotterdam.nl.
Dit hoeft niet altijd te leiden tot een zorgtraject, maar indien dat wel zo mocht zijn, dan is de ZOS zo vroeg in het proces betrokken, dat ambulant aanbod binnen de school nog tot de mogelijkheden behoort. Jeugdigen kunnen ook anoniem besproken worden. Als er namen van kinderen genoemd worden, is het toestemming van ouders vereist. Dat is zeker het geval wanneer de ZOS betrokken gaat worden, t.b.v. inzet van jeugdhulp.
Wie is procesmatig in de lead om de ZOS te betrekken?
Bij regulier PO en SBO:
1e contact met ZOS kan gelegd worden door: IB’er of schoolmaatschappelijk werker, evt medewerker wijkteam vanuit het Schoolzorgteam/ schoolcontactpersoon wijkteam of de PPOschoolcontactpersoon indien al in een vroegtijdig stadium betrokken. Wie het eerste contact legt met de ZOS, zal op de school moeten worden afgestemd.
Bij SO:
PPO schoolcontactpersoon en IB’er overleggen samen of in het zorgoverleg wie contact opneemt met de ZOS. De OZA-medewerker van Enver Pameijer Combinatie kan een belangrijke signalerende rol hebben. Hiervan mag verwacht worden dat deze in het zorgoverleg op de school aanwezig is en daar de zorgen deelt. De OZA-medewerker is nooit degene die de ZOS om advies vraagt; dat moet vanuit de school worden opgepakt.
Bij VO en VSO:
1e contact met ZOS kan gelegd worden door de ondersteuningscoördinator, IB-er, gedragswetenschapper of schoolmaatschappelijk werker, indien al in vroegtijdig stadium betrokken. 1 ZOS en Wijkteam doen verschillend onderzoek, zoveel mogelijk gelijktijdig en in samenwerking met elkaar.